Naar aanleiding van het nieuwe regeerakkoord in België zijn er fiscale wijzigingen op komst.
Wij geven u de belangrijkste wijzigingen:
Er komt een algemene solidariteitsbijdrage van 10% op de toekomstige gerealiseerde meerwaarde van financiële activa, inclusief crypto-activa, opgebouwd vanaf het moment van de invoering van de bijdrage. Historische meerwaarden zullen dus worden vrijgesteld. Er zal verder worden voorzien in een aftrekbaarheid van minderwaarden (van deze categorie van inkomsten) binnen het jaar, zonder overdraagbaarheid.
In de aangifte zal een jaarlijkse voetvrijstelling van € 10.000 worden opgenomen om kleine beleggers niet extra te belasten. Bij een aanmerkelijk belang (aandelen in een vennootschap van ten minste 20%) zal er altijd € 1 miljoen zijn vrijgesteld.
Een meerwaarde tot € 10 miljoen zal – naar waarschijnlijkheid geldt dit alleen voor aanmerkelijkbelangaandelen – worden belast tegen verlaagde tarieven:
• tussen € 1 miljoen en € 2,5 miljoen: 1,25%;
• tussen € 2,5 miljoen en € 5 miljoen: 2,5%;
• tussen € 5 miljoen en € 10 miljoen: 5%.
Onder het regime van de liquidatiereserve kunnen kleine en middelgrote ondernemingen (‘kmo’s’) hun boekhoudkundige winst opnemen in een zogenoemde liquidatiereserve indien er nog 10% bijkomende vennootschapsbelasting wordt betaald. Wanneer nadien dividenden worden uitgekeerd die voortkomen uit de liquidatiereserve, wordt onder de huidige regels slechts 5% roerende voorheffing geheven na een wachttermijn van vijf jaar. Deze termijn wordt verkort naar drie jaar, maar het tarief stijgt vanaf 1 januari 2026 wel van 5% naar 6,5% voor nieuwe opgebouwde liquidatiereserves.
Het gunstige VVPRbis-stelsel voor kmo’s blijft verder bestaan. Onder dit regime kan de 30% roerende voorheffing verlaagd worden naar 20% of 15% voor dividenden die uitgekeerd worden vanaf respectievelijk het tweede of derde boekjaar na het boekjaar van de kapitaalinbreng, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
De DBI-aftrek – de Belgische variant van de deelnemingsvrijstelling – wordt omgezet naar een DBI-vrijstelling. De bezitseis van 10% blijft ongewijzigd en de alternatieve bezitseis van € 2,5 miljoen voor kleinere relatieve aandelenbelangen wordt verhoogd naar € 4 miljoen.
Voor wat betreft de DBI-bevek wordt een heffing van 5% op de meerwaarde bij uitstap ingevoerd (een bevek is een beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal, die is vrijgesteld van de heffing van Belgische vennootschapsbelasting). Daarnaast zal ingehouden roerende voorheffing voortaan slechts verrekenbaar zijn met de vennootschapsbelasting, voor zover de ontvangende vennootschap in het inkomstenjaar van ontvangst van de uitkering de minimale bedrijfsleidersbezoldiging (was € 45.000 en wordt verhoogd naar € 50.000) toekent.
De emigratie van een rechtspersoon zal fiscaal worden behandeld als een fictieve liquidatie van de rechtspersoon. Onduidelijk is nog wat voor heffing wordt bedoeld (roerende voorheffing of vennootschapsbelasting) en welke vormgeving hiervoor zal worden gekozen. Daarbij zal de wetgever rekening moeten houden met eventuele strijdigheid met EU-recht en beperkingen onder belastingverdragen.
Het bestaande minimumloon van € 45.000 voor bedrijfsleiders van kmo’s om te genieten van het verlaagd tarief van 20% in de vennootschapsbelasting wordt opgetrokken naar € 50.000 en zal voortaan geïndexeerd worden. Daarnaast zal de bedrijfsleidersbezoldiging in de toekomst voor niet meer dan 20% van het jaarlijkse brutoloon uit voordelen alle aard mogen bestaan. Aanvullende bonussen boven op het brutoloon blijven wel nog steeds mogelijk.
De investeringsaftrek zal worden verhoogd en verbreed naar alle investeringen die de energie- en klimaattransitie bevorderen. Voor wat betreft de investeringsaftrek voor onderzoek en ontwikkeling wordt het gewestelijke attestvereiste voor investeringen geschrapt. Daarnaast zullen ondernemingen de mogelijkheid krijgen om zich te laten erkennen als onderzoekscentrum, waardoor zij zekerheid krijgen over een stabiel fiscaal rechtskader op lange termijn.
Vanaf 2027 zullen de nettolonen van iedereen die werkt stijgen. Met de verhoging van de nettolonen, gecombineerd met andere maatregelen, wil de nieuwe federale regering dat het verschil tussen werken en niet-werken op termijn minstens € 500 netto per maand bedraagt. Dit gebeurt hoofdzakelijk door het verhogen van de belastingvrije som voor iedereen die werkt en het verlagen van de bijzondere bijdrage sociale zekerheid.